<< Terug

Belgische schilderkunst (1880 – 1930)

Onze galerie is ondermeer gespecialiseerd in Belgische schilderijen eind 19e en begin 20e eeuw, impressionisme, neo-impressionisme, luminisme, fauvisme en expressionisme. Voor die mensen die nog niet zo thuis zijn in de Belgische schilderkunst uit het begin van deze eeuw en er iets meer over willen weten, volgt hieronder
in vogelvlucht en uiteraard zeer beknopt en zeker niet volledig, een overzicht van de verschillende stromingen en scholen die zich in België in deze periode hebben voorgedaan. Daarbij moeten we bedenken dat deze niet netjes na elkaar maar vaak gelijktijdig naast elkaar bestonden. Belangrijkste bronnen van informatie waren daarbij, ‘het impressionisme en fauvisme in België’, van Serge Goyens de Heusch, en ‘Sint-Martens-Latem’, van Piet Boyens. Voor een meer volledig overzicht raden wij deze twee boeken dan ook van harte aan. Naast kunstenaars die zich bij een groep of vereniging aansloten, zijn er natuurlijk evenzoveel ‘individueel’ werkende kunstenaars. Zij komen in onderstaand overzicht helaas niet voor, alleen daarom al is deze opsomming zeker niet volledig.

Impressionisme:

De groep van XX

De basis voor het impressionisme in België wordt gelegd in 1883 met de oprichting van de groep van XX, met als belangrijkste vertegenwoordigers Guillaume Vogels en James Ensor. Grote inspirator is de advocaat-maecenas Octave Maus. Gedurende de tien jaarlijkse salons introduceerde hij vele buitenlandse schilders, waaronder alle grote Franse impressionisten. De groep exposeerde in steeds wisselende samenstelling, en zelfs Signac en Rodin zouden in 1890 als nieuwe leden toetreden. De Nederlandse schilder Jan Toorop, die ook enige tijd deel uit maakte van de XX, verklaarde ‘deze beweging een van de belangrijkste gebeurtenissen in Europa’. Enkele belangrijke schilders die naast bovengenoemde deel uitmaakten van de XX, waren: Frantz Charlet, Willy Finch, Fernand Khnopff, Périclès Pantazis, Theo van Rijsselberghe, Rudolphe Wytsman, Felicien Rops, Anna Boch, Henry van de Velde, Isodore Verheyden en George Lemmen.

La Libre Esthétique

Als opvolger van de XX, wordt in 1894 de groep La Libre Esthétique opgericht, onder dezelfde inspirator Octave Maus. Doel is aan nationale en internationale kunstenaars de gelegenheid te geven zich in België onder de best mogelijke omstandigheden te presenteren. Maar er is een groot verschil met de XX. De XX was een kring van onderling verbonden kunstenaars; La Libre Estéthique, omvatte, teneinde rivaliteit van richtingen en exclusieve groepsgeest te vermijden, helemaal geen kunstenaars. De keuze van de exposanten geschiedt niet meer na onderling overleg, maar het is nu Octave Maus alleen die als verlicht despoot over alles beslist. De inwijdingsexpositie vond plaats in februari 1894 en bevatte 500 werken van 80 kunstenaars, waaronder alle Franse impressionisten, behalve Monet en Degas. Enkele bekende Belgen die deelnamen waren: Anna Boch, James Ensor, A.J. Heymans, G. Lemmen, Van Rijsselberghe, Vogels en, voor het eerst Emile Claus en Victor Gilsoul. Een andere belangrijke schilder die vanaf 1900 deelneemt aan La Libre Estéhetique is Henri Evenepoel. Hij studeerde in Parijs bij Gustave Moreau, in zijn werk kondigt zich reeds het fauvisme aan, ruim voor zijn medeleerlingen bij Moreau, waaronder Rouault, Matisse en Marquet zover waren. Helaas in 1899 overleed hij in Parijs aan tuberculose, pas 27 jaar oud. La Libre Estétique organiseerde tentoonstellingen tot aan de eerste wereldoorlog.

Neo-impressionisme:

Gebaseerd op de ontdekking van een aantal chromatische wetten: n.l. de ontleding van kleur in haar zuivere componenten, dat twee complementaire kleuren elkaar versterken en twee kleuren die dezelfde primaire kleur bevatten elkaar verzwakken en de neiging van een kleur in b.v. de schaduw van die kleur een schijnsel van zijn complementaire kleur te geven, ontwikkelde Seurat, later gevolgd door Signac en Pissaro, een techniek de verf (meestal) onvermengd in afzonderlijke puntjes of streepjes (het pointillisme of divisionisme) op het doek te brengen. Omstreeks 1887 ontdekt Theo van Rijselberghe ‘La Grande-Jatte’ van Seurat. Het doek wordt ook op de Salon van de XX gepresenteerd, en vindt een aantal volgelingen, Het neo-impressionisme in België is geboren, met als belangrijkste vertegenwoordigers van Rijsselberghe, van de Velde, Finch en Lemmen. Andere belangrijke schilders die met het neo-impressionisme experimenteerden zijn, Jan Toorop, Willy Schlobach, Anna Boch, Emile Claus en Frans en Jean-Jacques Gailliard. Toch was het neo-impressionisme maar kort populair, veel schilders vonden de theorieën te ingewikkeld en de techniek te bewerkelijk, maar wel zou zij de kunst naar twee nieuwe stromingen leiden, het luminisme en het fauvisme.

Luminisme:

Eén van de impressionistische stromingen ontwikkelde zich steeds meer naar het schilderen van het licht en de effecten van het licht. Zo ontstont die typisch Belgische stroming het ‘luminisme’, met als spil Emile Claus en de schilders uit Latem, de latere expressionisten.

Vie et Lumière

Op de salon van La libre Esthétique in 1904 waren door Maus bijna uitsluitend Franse schilders uitgenodigd, alle bekende impressionisten en neo-impressionisten maar ook Gauguin , van Gogh, Cézanne en de schilders van de Nabis zoals Bonnard, Denis, Roussel en Vuillard. Er exposeerde maar één Belg, Theo van Rijsselberghe. Dit leide tot felle protesten onder leiding van de advocaat Edmond Picard. Er kwam dan ook een tegenbeweging op gang, Emile Claus verenigde samen met Rodolphe De Saegher, Adriaan Heymans en George Morren, in 1904 de Belgische luministen in een nieuwe groepering ‘Vie et Lumière’. Op de salon van La Libre Esthétique in 1905 zijn de Belgen dan ook weer ruim vertegenwoordigd en krijgt de nieuwe groep alle aandacht. Bijna alle Belgische schilders hebben zich gedurende kortere of langere tijd met het luminisme beziggehouden. Het is dan ook ondoenlijk ze in het kader van dit korte stukje allen op te sommen, maar de belangrijkste willen wij U hier niet onthouden. Allereerst enkele leerlingen en volgelingen van Emile Claus: George Buysse, Edmond Verstreaten, Jenny Montigny en Anna de Weerd, verder Alfred Hazledine, Anna Boch, James Ensor, George Lemmen en William Degouve de Nuncques. Maar ook schilders als Alphonse Proost, Jef de Pauw, Hippolyte Daeye, Edgard Wiethaese, Pieter Gorus, Jacob Smits, Marcel Jefferys, Louis en Julliette Cambier, Piere Thévenet, Frans Gailliard, Henri Roidot, Louis Clesse, Arman Jamar, Maurice Guilbert, André Hallet, Paul Leduc, Victor Gilsoul, Modeste Huys, Albert Saverijs, Maurice Sijs etc. Tenslotte de latere expressionisten uit Latem, Frits van den Berghe, Leon en Gustave de Smet en Constant Permeke.

Le Sillon

De kunstkring ‘Le Sillon’ werd in 1893 opgericht door een groep jonge leerlingen van de Brusselse Academie, als een reactie tegen het neo-impressionisme en de symbolistische stroming, een reactie die zich begin 20e eeuw zou voortzetten tegen het misbruiken van de luministische voorschriften en tegen allegorische vaagheden. Zij wilden terug naar de goede schilderkunst van het verleden, terug naar de rijke Vlaamse realistische traditie. De Spaanse schilder Velasques was daarbij hun grote voorbeeld, hun doel het naturalisme. De belangrijkste leden waren Alfred Bastien, Frans Smeers, Maurice Wagemans, Maurice Blieck, Victor Simonin, Philippe Swijncop, Jean Laudy, Paul Matthieu, Armand Apol, Gaston Haustraete en Albert Pinot. Oorspronkelijk schilderden zij in donkere, sombere maar rijke kleuren met een voorliefde voor een overdadige verfopbreng, maar al spoedig werd hun toets lichter, meer luministisch, dat bracht hun werk zelfs in de buurt van de debuutwerken van de toekomstige Brabantse fauvisten. Toch kunnen de ‘Sillonisten’niet als voorlopers van het fauvisme beschouwd worden, daarvoor onderscheiden beide groepen zich te veel van elkaar. Wat overigens een aantal fauvisten, waaronder Paerels, Thévenet, Ensor, Oleffe, Ramah, Wouters, Tydgat, Schirren, De Kat, Cockx, Permeke en Maertens niet weerhield zich bij Le Sillon aan te sluiten, al was het maar om aldus toegang te krijgen tot hun jaarlijkse expositie in het Museum voor Moderne Kunst in Brussel.

Le Labeur en L’Effort

Als reactie op het beleid van de officiële salons die onverbiddelijk nieuwlichters van deelname uitsloten, werden er, vooral in Brussel en Antwerpen, kunstenaarsverenigingen opgericht die zich ten doel stelden jaarlijks een grote tentoonstelling te organiseren voor hun leden. De belangrijkste hiervan waren Le Labeur en L’Effort. Le Labeur werd in 1898 opgericht. Onder de oprichters, bijna allen Brusselaars, noemen wij Auguste Oleffe, Louis Thévenet, Ferdinand Schirren, Henri Ottman, Jan Stobbaerts, Jean Lemayeur, George van Zevenbergen, Alfred Delaunois en meteen daarna Willem Paerels en Charles Dehoy. Auguste Oleffe, de leidende figuur bij Le Labeur, was eveneens de spil van de schildersgroep die het vrije atelier van L’Effort bezocht. L’Effort telde ongeveer 50 leden, waaronder bijna alle latere fauvisten zoals Wouters, Albert, Verburgh, Paerels, Cockx, Maertens, Brusselmans, Strebbele, Frison en anderen. Bij L’Effort werd het merendeel ingewijd in de vrije schilderkunst. Zij veroordeelden iedere academische methode omdat die in hun ogen de kunstenaar van zijn ware roeping afhield. Er werd zonder enige dwang getekend en geschilderd, leiding was er niet of nauwelijks. Hier bij L’Effort werd de basis gelegd van het latere Brabantse fauvisme. De vereniging was actief tot na de eerste wereldoorlog.

Fauvisme:

Als na verloop van tijd de grenzen van het luminisme bereikt zijn, sommige schilders vonden het te ‘braaf’ en te realisitisch, ontstaat als één van de reacties daarop het ‘fauvisme’. Door hevige, meestal ongemengde kleuren naast elkaar te plaatsen, door deformatie van lijn en vlak, trachtte men een nieuwe expressieve eenheid in de compositie te brengen. De schilders die zich in deze richting ontwikkelden zijn nu bekend onder de naam ‘Brabantse fauvisten’, met als centrale figuren Ferdinand Schirren en Rik Wouters. Op de salon van ‘La Libre Estétique’ van 1906 nodigde Octave Maus, enkele maanden na het grote schandaal bij de Salon d’Automne in Parijs, waar voor het eerst de term ‘fauvisme’ werd gebezigd, Matisse, Marquet, Camoin, Manguin en Puy uit. In 1907 gevolgd door Derain, De Vlaminck, Friesz en de Zwitser Fornerod. Ondanks dat dit ongetwijfeld voor veel schilders een eerste kennismaking was met het fauvisme als zodanig, was de weg die uiteindelijk naar het ‘Brabantse fauvisme’ zou leiden door veel schilders al ruim daarvoor ingeslagen. Zo was bijvoorbeeld Ferdinand Schirren al vanaf 1905 bezig vormelementen op te offeren om aan zijn onrealistische kleurvlekken meer uitdrukkingskracht te geven, terwijl een hele groep schilders, vooral beinvloed door het werk van James Ensor, steeds meer de nadruk legde op de intensiteit van de zuivere kleur. Het is dan ook vooral James Ensor geweest die een belangrijke invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de Brabantse fauvisten. Men sprak oorspronkelijk over hen als ‘Brusselse koloristen’, pas vlak voor de tweede wereldoorlog werden zij algemeen aangeduid als ‘Brabantse fauvisten’. Aanvankelijk was de belangstelling voor de ‘Brabantse fauvisten’ gering, maar o.m. na de stichting van Galerie Georges Giroux in 1912 nam deze snel toe. Toch nodigde Octave Maus pas op de laatste salon van ‘La Libre Esthétique’ in 1914 de Brabanders massaal uit. Dit waren Rik Wouters, Medard Maertens, Auguste Oleffe, Willem Paerels, Louis Thévenet en voor het eerst Jos Albert, Jean Brusselmans, Philibert Cockx, Anne Pierre de Kat, Jehan Frizon en Fernant Verhaegen. De belangrijkste ‘Brabantse fauvisten’ naast bovengenoemde schilders en natuurlijk Ferdinand Schirren waren: Georges Greten, Henri le Roux, Charles Dehoy, Médard Verburgh, Edgard Tytgat, Henri Ramah, Fernand Wéry, Jean Vanden Eeckhoudt, Marthe Guillain, Georges Van Tongerloo, Charles Counhaye, Roger Parent, Henri Logelain, Rudolphe Strebelle, Frans van Montfoort, Jean Milo, Arthur Navez en Prosper de Troyer.

Galerie Georges Giroux

Georges Giroux, een Fransman die in de mode zat en bevriend was met de dichter Jules Elslander, kwam via deze in contact met de schilders van ‘Le Sillon’ en begon werk van hen te kopen. In 1910 ontmoette hij Rik Wouters, bezocht hem thuis en zag daar diens nieuwste beeld ‘het zotte geweld’. Dit maakte zo’n indruk, dat hij besloot de jonge Wouters financieel te steunen. Bovendien groeide vanaf dat moment in hem het idee in Brussel een nieuwe galerie te openen. Hij pakte de zaken groot aan, huurde een luxueus pand en liet een gedeelte tot een ruime expositieruimte verbouwen, ‘zoals er zelfs in Parijs niets vergelijkbaars bestond’. Op de opening in 1912 exposeerden naast de Brabanders Wouters, Schirren, Paerels, Ramah, Oleffe, Thévenet, Tijdgat, Navez en Kemmerich een aantal schilders van ‘Le Sillon’: Bastien, Hagemans, Wagemans, Smeers, Swijncop, Haustraete, Bliek en Pinot. Verder een aantal Klassieke impressionisten en de schilders van de ‘Nabis’ zoals Bonnard, Vuillard en Roussel. De opening was een groot succes mede door de discrete luxe, en in één klap stond G.G.G. op de kaart. Meer dan 15 jaar lang zou de kunsthandel van Giroux de tempel van de moderne kunst in België zijn. De galerie werd de expositieruimte bij uitstek voor de ‘Brabantse fauvisten’. En naast de vele groepstentoonstellingen hadden de meeste schilders er één-mansexposities.

Expressionisme:

Door ook steeds meer de vorm los te laten, en meer ruimte te laten voor gevoel en intuïtie, ontstaat het ‘Vlaams expressionisme’, met als kern de schilders
die in en om het plaatsje Sint-Martens-Latem werkten, de Latemse school.

© 2010 Kunsthandel Peter ter Braak